Uitstel vragen: mag je de beslissing afwachten?
In een eerder bericht op deze blog is ingegaan op het uitstel vragen voor het verrichten van een proceshandeling en op de vraag of je in elk geval mag afwachten tot dat op dat verzoek beslist is. MEER
Partijperemptoir en aanzeggen niet-dienen: het rechtsgevolg
Voorts is op deze blog aan de orde geweest de aanzegging peremptoir en akte niet-dienen in appèl. Daar ging het met name om de vraag op welke roldatum nu eigenlijk precies door die aanzegging en akte ‘gediend’ moet worden. LEES MEER
Escape voor akte niet-dienen aangezegde partij?
Thans de vraag of je als ‘aangezegde advocaat’ niet toch, in uiterste nood, een mogelijkheid hebt om er (mogelijk) onder uit te komen. Natuurlijk, voorkómen dat je in tijdnood komt is veel beter dan het moeten zoeken naar een eventueel bestaand noodverband, maar dat is in de praktijk soms toch makkelijker gezegd dan gedaan.
Het op die roldatum niet dienen en het in plaats daarvan opwerpen van een incident is zonder meer af te raden. Zo is aangaande het wrakingsincident geoordeeld in HR 24 september 2010, NJ 2012, 513 (ECLI:NL:HR:BM7671):
“Het ook in hoger beroep toepasselijke art. 133 lid 4 Rv. bepaalt {…} dat wanneer een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt om de desbetreffende proceshandeling te verrichten. In het onderhavige geval stond [eiseres] overeenkomstig de hiervoor in 3.1 onder (v) aangehaalde bepalingen van het rolreglement van het hof, dat was gebaseerd op het ‘Uniform Rolreglement gerechtshoven voor het procederen in civiele zaken’, op 21 mei 2008 peremptoir voor het nemen van een memorie van grieven. Zij heeft toen echter niet van grieven gediend. Daarmee kwam haar recht dit in een later stadium van het geding alsnog te doen, te vervallen. Haar verzuim werd niet gerechtvaardigd door het wrakingsverzoek dat zij toen heeft gedaan omdat door dit verzoek wel de verdere behandeling van de zaak door de rechter werd geschorst, maar niet haar eigen gehoudenheid verviel om op de desbetreffende roldatum een memorie van grieven te nemen. De rolraadsheer die, na behandeling van het wrakingsverzoek, alsnog had moeten beslissen op het verzoek van [verweerder] akte van niet-dienen van grieven te verlenen, had dus tot geen ander oordeel kunnen komen dan dat deze akte inderdaad diende te worden verleend.”
Zie eerder reeds – aangaande een opgeworpen ‘art. 843a’-incident – Hof ‘s-Hertogenbosch 11 december 2012, NJF 2013, 460 (ECLI:NL:GHSHE:2012:BY6269).
En het onttrekken als advocaat dan?
Het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (door de Hoge Raad afgekort als: “Lpr”) bepaalt onder het hoofdje “6. ONTTREKKING” (witregels weggelaten):
6.1 Mededeling onttrekking
De advocaat van een partij die zich op een roldatum aan een zaak wil onttrekken, geeft daarvan bericht met een aan het hof gericht H-formulier.
De advocaat heeft zijn opdrachtgever over de gevolgen daarvan geïnformeerd. Bij zijn bericht aan het hof bevestigt de advocaat dat hij deze verplichting is nagekomen.
6.2 Rolverwijzing voor het stellen van een nieuwe advocaat
Na de onttrekking wordt de zaak verwezen naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat.
6.3 Nieuwe advocaat gesteld
Indien zich voor de in artikel 6.1 bedoelde partij een andere advocaat stelt, wordt de proceshandeling waarvoor deze partij staat, alsnog op de in artikel 6.2 genoemde roldatum verricht. Op schriftelijk verzoek van deze partij kan hiervoor eenmaal een uitstel van vier weken worden verleend.”
Zit er muziek in de onttrekking?
Voor de advocaat die door grote tijdnood niet ‘dienen’ kan voor zijn cliënt, zit er muziek in HR 15 november 2013, NJ 2013, 574 (ECLI:NL:HR:1259):
“3.4 Ingevolge de art. 6.2 en 6.3 Lpr wordt in geval van onttrekking door een advocaat de zaak in de stand waarin zij zich bevindt verwezen naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat. Uit de hiervoor in 3.3 weergegeven gang van zaken volgt dat de zaak op 29 mei 2012 – de datum waarop zij vanwege de onttrekking van mr. Damstra (twee weken) werd aangehouden tot 12 juni 2012, de datum waarop mr. Galama zich heeft gesteld – partijperemptoir stond voor grieven en dat akte van niet-dienen was aangezegd. Op 12 juni 2012 stond de zaak derhalve nog steeds partijperemptoir voor grieven, zodat mr. Galama alsnog van grieven kon dienen, zoals hij ook heeft beoogd te doen. Het stond het hof in beginsel dan ook niet vrij om akte van niet-dienen te verlenen en op die grond de memorie van grieven te weigeren. Weliswaar kon het hof op de voet van art. 1.15 Lpr afwijken van het bepaalde in art. 6.2 en 6.3 Lpr indien het daartoe aanleiding vond in de (bijzondere) omstandigheden van het geval, maar uit het bestreden arrest blijkt niet dat het hof van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De middelen treffen derhalve doel.”
Onderkend zij dat het onttrekken als advocaat beschouwd kan worden als een roltechnisch resp. administratief gegeven. Het leidt er slechts toe dat de advocaat niet langer optreedt als wat voorheen genoemd werd procureur. Ontrekking is niet, laat staan zonder méér, een mededeling aan de rolrechter dat de advocaat in kwestie ‘dus’ niet meer de belangen (dus: afgezien van ‘procureurs’-werkzaamheden) van de betreffende partij behartigen zou.
Meer muziek: wisseling advocaten (zelfde roldatum)
Sjef van Swaaij Bluesband in Café De Kroon te Noviomagus (foto Rob van de Peppel)
HR 15 november 2013, NJ 2013, 573 (ECLI:NL:HR:1245) betreft de wisseling van advocaat, waarbij op dezelfde roldatum de ene advocaat zich onttrekt en de nieuwe advocaat zich stelt, welke wisseling volgens de Hoge Raad niet gelijk is aan een onttrekking. Niettemin biedt deze wisseling van de wacht perspectief (onderstreping toegevoegd:)
4.2 Op het onderhavige geval was van toepassing het Lpr, zoals hiervoor in 3.2 vermeld. Evenals de thans geldende regeling (Stcrt. 2012/26605) bevatte dit in hoofdstuk 6 een afzonderlijke regeling voor uitstel in geval van onttrekking van een advocaat, dat wil zeggen het zich als advocaat uit de zaak terugtrekken als gevolg van het neerleggen van de opdracht.
Het Lpr bevatte evenwel geen afzonderlijke regeling voor uitstel ingeval geen sprake is van onttrekking, maar van een wisseling van advocaat (ook herroeping genoemd).
In laatstgenoemd geval dient de rechter, indien de opvolgend advocaat uitstel vraagt op de grond dat hij na overname van de behandeling van de zaak nog onvoldoende gelegenheid heeft gehad om de proceshandeling voor te bereiden waarvoor de zaak op de rol staat, op de voet van de algemene regels voor uitstel (de art. 2.11 – 2.13 Lpr) in beginsel een uitstel van twee weken te verlenen.
Een uitstelverzoek als het onderhavige kan slechts worden afgewezen indien de rechter ambtshalve of naar aanleiding van bezwaren van de wederpartij, waarop de uitstelverzoeker heeft kunnen reageren, aannemelijk acht dat uitstel onverenigbaar is met art. 20 Rv of de eisen van een goede procesorde. Daarvan is onder meer sprake als de rechter aannemelijk acht dat de wisseling van advocaat plaatsvindt om aan de gevraagde akte van niet-dienen te ontkomen. De rechter zal de redenen voor zijn afwijzing van het uitstelverzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent moeten motiveren.4.3 Op 16 april 2012 hebben [eiseres] c.s. verzocht om een aanhouding van zes weken voor het nemen van de memorie van grieven “in verband met advocaat wissel”.Het hof heeft dat verzoek geweigerd op de grond dat “geen deugdelijke reden voor uitstel” bestaat. Met dat oordeel heeft het hof hetzij de hiervoor in 4.2 vermelde regel miskend, hetzij zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. Voor zover de onderdelen 1.1 en 1.2 daarover klagen, treffen zij doel.
4.4 Onderdeel 2, dat is gericht tegen de beslissing van 27 april 2012, slaagt eveneens. Het oordeel van het hof dat de advocaatwissel (mede) tot doel had om te kunnen ontkomen aan de aangezegde akte niet-dienen, volgt niet zonder meer uit de voorafgaande overwegingen dat het voor de hand had gelegen dat mr. Conyn de memorie van grieven in elk geval in concept gereed had en dat [eiseres] c.s. niet hebben toegelicht waarom pas op 15 april 2012 duidelijk werd dat mr. Conyn [eiseres] c.s. niet langer kon bijstaan als advocaat. Dat oordeel is daarom niet toereikend gemotiveerd.”