Tijdens zijn colleges Burgerlijk recht III gaf mijn latere promotor prof. mr. C.J.H. Brunner (dus: C.J.H.B. resp. CJHB in de NJ) steevast aanwijzingen omtrent het gebruik van de Nederlandse taal. Met deze rubriek, Taallesjes voor juristen, is beoogd om de fakkel over te nemen.
Noviomagus. Te vaak lees ik in een processtuk of een vonnis/arrest resp. beschikking dat een partij er al dan niet “{…} gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat {…}”. Strak schrijven is dat bepaald niet, integendeel.
Immers, die partij mocht erop vertrouwen of vertrouwde er gerechtvaardigd op.
Is het mogelijk om gerechtvaardigd op iets te vertrouwen zònder dat er ook op mag worden vertrouwd? Of dat dat erop vertrouwd mocht worden zònder dat gerechtvaardigd was?
Het paradepaard van het al weer bijna 23 jaar geleden ingevoerde Boek 3 BW vergaloppeert zich niet.
Art. 3:35 BW
Het prachtige art. 3:35 BW bepaalt (dus):
“Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.”
Gerechtvaardigd vertrouwen wordt beschermd. Voldoende is dat de fidens de verklaring of gedraging van de nolens heeft opgevat overeenkomstig de zin die hij, fidens, daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs “{…} mocht toekennen {…}”.
Link naar vorig Taallesje
De vorige aflevering uit de serie Taallesjes voor juristen leest u HIER.