Tijdens zijn colleges Burgerlijk recht III gaf mijn latere promotor prof. mr. C.J.H. Brunner (dus: CJHB in de NJ) steevast aanwijzingen omtrent het gebruik van de Nederlandse taal. Met deze rubriek, Taallesjes voor juristen, is beoogd om de fakkel over te nemen.
Noviomagus. In de Volkskrant – of was het NRC Handelsblad? – van eergisteren las ik een stuk over Jeroen Dijsselbloem.
In dat stuk wordt “{…} een liberaal {…}” geciteerd die iets zegt over de minister van financiën. Dit:
“Het is een rechtse PvdA’er {…} Als het om financiën gaat, staat hij vaak aan onze kant.”
Hoezo begint het geciteerde met “{…} [h]et {…}?
Onjuist gebruik van “Het”
Jeroen Dijsselbloem is toch niet bijvoorbeeld een geval? Van een geval kun je zeggen dat het – dit ‘het’ slaat (dus) op geval – bijvoorbeeld een bijzonder of raar geval is.
Bij een (natuurlijk) persoon is het hij/zij, en niet het.
Correct derhalve was geweest om te schrijven en te spreken, zou ik menen:
“Hij is een rechtse PvdA’er {…} Als het om financiën gaat, staat hij vaak aan onze kant.”
Naar Aflevering 26 van Taallesjes voor Juristen
Een link naar het vorige Taallesje staat HIER.