Ik haal mijn schouders op. Ben het er niet mee eens. Zo maakt (bijvoorbeeld) het woordje “Immers” (met meteen daarna een komma) waarmee een zin begint meteen al duidelijk dat met hetgeen volgt een uitleg (verklaring/reden/argument) gegeven wordt van iets wat aan dat woordje voorafgaat, wat de toegankelijkheid van het stuk ten goede komt. Om deze reden begin ik ‘uitleg’-zinnen vaak met “Immers,”. In zulke zinnen laat “Immers,” zich niet zomaar vervangen door “Daarom”. Wèl door het woordje “Want”, maar dat woordje is (vaak) wat meer terloops – het staat (dan) ook vaak in zin meteen na een komma – en daarmee retorisch (soms) minder sterk. Door eerst “Immers,” op te schrijven, zet je als het ware meteen een schijnwerper op het door jou vervolgens gegeven argument. Juist als dat argument sterk is, breng je het beter met “Immers,”.
De taal van Jip en Janneke?
In het NJB van dit weekend ben ik gestuit op een verwijzing naar een stuk van Geerke van der Bruggen en Margriet de Groot met als opschrift “Alleen jip- en janneketaal is niet de oplossing”. Deze dames leggen uit dat het vermijden van jargon en – zogeheten – archaïsch taalgebruik een tekst er niet, laat staan wezenlijk, toegankelijker op maakt:
“Want wat gebeurt er als je die zinnen herschrijft? Bereik je dan je doel wel met die tekst? Wordt de tekst dan echt duidelijker of overtuigender? Nee, is onze conclusie. Meestal niet. Het is slechts krabben aan de verf zoals rechter Jantine Nolta in haar boek Taal in toga in 1997 al schreef. De stijl is uiteindelijk de minst bepalende factor voor de overtuigingskracht van een juridische tekst.”
Van harte mee eens. In de kern gaat het om iets anders. Het schrijfproces is inderdaad vaak ons denkproces is, zoals beide dames naar voren brengen.
Ervaren publicisten onderkennen en beamen dat: aan de uiteindelijke publicatie zijn vaak meerdere schrijf- resp. denkversies voorafgegaan. Het gaat er uiteindelijk om dat je je verplaatst in de lezer en je jezelf steeds de vraag stelt wat nu eigenlijk jouw boodschap is en wat er voor nodig is – en vooral ook wat er niet voor nodig is – om deze boodschap zo optimaal en snel mogelijk bij de lezer te doen landen.
Link
Een link naar voornoemd stuk staat HIER.
Vorig taallesje
Een link naar aflevering 22 staat HIER.
Reacties
M.J. Henquet
Een wel heel erg late reactie op hetgeen Van Swaaij over de “Jip en Janneke”-kwestie schrijft.
Ik ben geneigd zijn standpunt te delen, met name als het om punten als duidelijkheid en pregnantie gaat. Het gebruik van bijvoorbeeld het woord “immers” illustreert dit laatste punt.
Daarnaast is het ontstaan van een zeker vakjargon voor de vakgenoten niet alleen onvermijdelijk maar, mits binnen redelijke grenzen, ook wenselijk want het bevordert de inzichte-lijkheid van het discours.
Maar als gezegd, er zijn grenzen. F.B. Bakels heeft daarop met nadruk gewezen in een van zijn in het Advocatenblad gepubliceerde artikelen, een paar jaar geleden.
Niek van de Pasch
Natuurlijk landt een boodschap niet meteen beter als de schrijver alleen zijn taalgebruik wat moderniseert. Indirect werkt het volgens mij wel. Archaïsch taalgebruik leidt vaak vanzelf tot wollige formuleringen. Veel schrijven en niks zeggen. Een verhaal in ‘simpele’ woorden dwingt de auteur soms (op een genadeloze manier) om te kijken of hij het zelf wel écht snapt. De lakmoesproef voor elk leerstuk is volgens mij de vraag of je het in drie minuten kunt uitleggen aan de buurvrouw op een verjaardagspartijtje. Deftige of ouderwetse uitdrukkingen kun je dan meestal missen. Taal moet uiteindelijk vooral ráken.