Noviomagus. Komende woensdag (21 dezer) verdedigt Sanne van Dongen haar proefschrift Groepen van contracten.
Groepen van (of samenhangende) contracten doen zich in onze huidige samenleving in uiteenlopende gedaanten voor. Zowel binnen kleinschalige transacties zoals de gefinancierde huurkoop van een auto, tot grootschalige systemen zoals dat van girale betaling, kan worden geconstateerd dat twee of meer overeenkomsten niet op zichzelf staan, maar deel uitmaken van een groter geheel.
Jans/FCN
Met zijn op 23 januari 1998 gewezen arrest Jans/FCN (NJ 1999/97) heeft de Hoge Raad het verschijnsel groepen van contracten op de juridische landkaart geplaatst. Pro memorie wordt de tekst van rov. 3.4.2 hierna (onderaan dit blogbericht) geciteerd.
Hoewel dit arrest door andere jurisprudentie is gevolgd en ook in de Nederlandse literatuur in toenemende mate aandacht voor groepen van contracten bestaat, is dit voor de praktijk belangrijke onderwerp nog met veel onduidelijkheden omgeven.
Het proefschrift van Sanne
Sanne beantwoordt in haar proefschrift de vraag hoe groepen van contracten in het (Nederlandse) verbintenissen- en contractenrecht ingepast kunnen worden. Omdat over deze vraag in Frankrijk en Duitsland al beduidend langer nagedacht is (voor resp. het Franse en het Duitse recht), gaat het in Sannes proefschrift ook om rechtsvergelijking.
Sanne pakt het systematisch aan. Zij maakt namelijk onderscheid tussen vier verschillende typen van groepen van contracten. Deze typen leiden deels tot verschillende juridische problemen en daarmee mogelijkerwijs ook tot verschillende rechtsgevolgen. Deze rechtsgevolgen bespreekt Sanne in het laatste hoofdstuk van haar proefschrift. Ze gaat niet alleen in op de vraag welke rechtsgevolgen binnen (verschillende categorieën van) groepen van contracten een rol kunnen spelen, maar onderzoekt ook op welke grondslagen deze rechtsgevolgen kunnen worden gebaseerd.
Rov. 3.4.2 van Jans/FCN (NJ 1999/97)
De Hoge Raad oordeelde in voornoemde rov. 3.4.2:
„Bij de beoordeling van deze onderdelen moet het volgende worden vooropgesteld. In haar algemeenheid is niet juist de stelling dat, indien een derde (de financier) zich ter zake van huurkoop heeft verbonden aan de huurkoper krediet te verlenen en het bedrag hiervan rechtstreeks aan de huurverkoper te betalen ter voldoening van het door de huurkoper aan de huurverkoper verschuldigde, uit art. 7A:1576h, derde lid, voortvloeit dat de overeenkomst tussen de huurkoper en de huurverkoper enerzijds en die tussen de huurkoper en de financier anderzijds (de financieringsovereenkomst) steeds geacht moeten worden zozeer met elkaar verbonden te zijn dat vernietiging of ontbinding van eerstbedoelde overeenkomst noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft dat de overeenkomst tussen de huurkoper en de financier evenmin in stand kan blijven.Wel brengt deze bepaling, in het licht van de bescherming die zij aan de huurkoper beoogt te bieden, mee dat, ook indien de overeenkomst tussen de huurkoper en de huurverkoper enerzijds en de financieringsovereenkomst anderzijds als afzonderlijke overeenkomsten moeten worden beschouwd, de aard van de krachtens die bepaling tussen de partijen ontstane rechtsverhouding in beginsel op het ontstaan van een zodanige verbondenheid wijst.Of die verbondenheid in het gegeven geval inderdaad moet worden aanvaard, moet worden vastgesteld aan de hand van uitleg van die rechtsverhouding in het licht van de omstandigheden.Zijn de financieringsovereenkomst en de overeenkomst tussen de huurkoper en huurverkoper, zoals in het onderhavige geval, (nagenoeg) gelijktijdig en met medewerking van alle drie genoemde partijen tot stand gekomen, zoals bijvoorbeeld kan blijken uit het feit dat beide overeenkomsten in een akte zijn neergelegd, dan zal bij die uitleg in het bijzonder acht moeten worden geslagen op hetgeen ieder van de drie partijen van de andere partijen heeft verwacht en heeft mogen verwachten.Voorts kan voor die uitleg van belang zijn of een vaste betrekking bestond tussen de huurverkoper en de financier dan wel of de financier regelmatig als zodanig is opgetreden ter zake van huurkoopovereenkomsten die door de huurverkoper zijn gesloten, alsmede of de huurverkoper is opgetreden als gevolmachtigde van de financier, in welk geval wetenschap van de huurverkoper, met name omtrent gebreken in de verkochte zaak, naar de maatstaf van art. 3:66, tweede lid, BW BW aan de financier moet worden toegerekend.Bij dit een en ander verdient te worden opgemerkt dat, indien de financieringsovereenkomst wordt vernietigd of ontbonden als gevolg van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst tussen huurkoper en huurverkoper, op de huurverkoper aan wie de zaak is teruggegeven, de verbintenis komt te rusten het door hem van de financier ontvangen bedrag aan laatstgenoemde terug te geven.”