Tijdens zijn colleges Burgerlijk recht III gaf mijn latere promotor, prof. mr. C.J.H. Brunner (dus: C.J.H.B. resp. CJHB in de NJ), steevast aanwijzingen omtrent het gebruik van de Nederlandse taal. Met deze rubriek, Taallesjes voor juristen, is beoogd om de fakkel over te nemen.
Noviomagus. Vaak zie ik dat in een uitspraak van een rechtbank of een gerechtshof vermeld wordt dat bijvoorbeeld eisers resp. appellanten (Jansen, De Vries en Van Veen) „hierna aangeduid worden als Jansen c.s.”. Dat is natuurlijk prima. Soms constateer ik dat daarna in de betreffende uitspraak bijvoorbeeld vermeld wordt dat Jansen c.s. niet een bepaalde stelling „heeft” betwist en dat Jansen c.s. overgegaan „is” tot vermeerdering van eis. Zo valt te wijzen op (o.a.) rovv. 3.2 en 4 van een op 16 januari jl. gewezen incidenteel vonnis van de Amsterdamse rechtbank (LINK). Zo ook zijn te noemen (o.a.) rovv. 2.6, 2.7 en 3 van een op 16 februari jl. gewezen arrest van het Haagse gerechtshof (LINK).
Wonderlijk
Het blijft wonderlijk om tot zo’n constatering te komen. Immers, Jansen en de zijnen (of haren) hebben die stelling betwist en zijn tot eisvermeerdering overgegaan. Jansen cum suis (c.s.): meerdere personen. Meervoud derhalve.
Hoge Raad
Het kan niet verbazen dat de Hoge Raad ook meervoud aanhoudt. MEER
Vorig taallesje
Een link naar de vorige Aflevering van de serie Taallesjes voor juristen staat HIER.
Reacties
Jan de Boer
Strikt grammaticaal genomen dient er na ‘c.s.’ een enkelvoudige persoonsvorm te volgen, aangezien ‘c.s.’ een nabepaling is en ‘Jansen’ de kern.
Meervoud mag tegenwoordig overigens ook.