Eerder deze maand, namelijk donderdagmiddag 17 dezer, stond dit arrest centraal tijdens een feestelijk symposium – met voordrachten van Gerrit van Maanen, Willem Konijnenbelt en Ben Schueler – in ’s Hogen Raads grote zittingszaal. Aan het einde van dit symposium werd gepresenteerd de fraaie bundel De burgerlijke rechter in het publiekrecht, over welke bundel hierna meer.
Prof. mr. G.E. van Maanen gooit de knuppel in het hoenderhok
Van Maanen, emeritus hoogleraar Privaatrecht (Maastricht), wierp de prikkelende vraag op waarom er naast de Hoge Raad eigenlijk nog hoogste bestuursrechters zijn als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, het College van beroep voor het bedrijfsleven en de Centrale raad van beroep. Immers, voor de complexiteit/ingewikkeldheid van de zaken – het gebezigde argument – zijn zulke separate gerechten niet nodig: want de de fiscale (derde) kamer Hoge Raad behandelt toch ook geschillen met complexe, administratiefrechtelijke regelingen? Van Maanen nodigde de aanwezige leden van die separate bestuursgerechten uit om het bestaan ervan te rechtvaardigen.
Meer over het symposium
Aan het (mede) door Kluwer georganiseerde en door Corjo Jansen (hoogleraar rechtsgeschiedenis hier ter stede) voorgezeten symposium was vooraf geen grote ruchtbaarheid gegeven. Het was alleen voor genodigden, onder wie (uiteraard) degenen die als auteur of redactielid een bijdrage leverden aan de bundel. Het kan niet verbazen dat (voorts) niet alleen de President van de Hoge Raad, doch ook de leden van ’s Hogen Raads civiele kamer aanwezig waren, alsmede de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hoogleraren Bestuursrecht, staatsraden, en meerdere hoogleraren Burgerlijk recht. Ook daarom vond ik het mooi om een invitatie te mogen ontvangen.
Het was een mooie middag en deze werd afgesloten met een borrel in een etablissement aan het Lange Voorhout.
Casus Guldenmond/Noordwijkerhout
Wie weet het nog of heeft het überhaupt geweten? Guldenmond was in 1905 door aankoop eigenaar geworden van verschillende percelen „bosch- en geestland” gelegen onder Noordwijkerhout. Op deze percelen legde hij een twaalf meter brede vaarsloot aan. Deze kruiste een openbaar voetpad genaamd Het Harde Pad. Nadat Guldenmond tal van jaren in het ongestoord bezit van die vaarsloot geweest ws, werd hij in april 1914 door de burgemeester van de gemeente Noordwijkerhout in dat bezit heeft gestoord.
De burgemeester maakte aanstalten om de vaart in die sloot te belemmeren door het doen storten van zand op het punt waar deze dat voetpad kruiste. Guldemond eiste in kort geding – kort gezegd – dat de gemeente Noordwijkerhout bevolen werd om het storten van zand te staken en reeds gestort zand uit de sloot te doen verwijderen.
De gemeente Noordwijkerhout betoogde dat de burgerlijke rechter onbevoegd was om van deze zaak kennis te nemen, daartoe aanvoerend dat de handelingen waarover Guldemond klaagde door burgemeester en wethouders bevolen waren ter naleving van de verplichting die art. 179h van de Gemeentewet aan hen oplegde. De President van de Rechtbank verklaarde zich bevoegd om van deze eis kennis te nemen. Het Haagse Hof bekrachtigde deze beslissing.
Oordeel Hoge Raad èn hoogst belangwekkende principiële motivering
De lezer zal zich herinneren dat de Hoge Raad oordeelde – maar lees hierna vooral ook de motivering in het daaropvolgende citaat -:
„{…} dat derhalve niet het publiek- of privaatrechtelijk karakter van het geschil, maar het te beschermen recht de uitsluitende bevoegdheid der rechterlijke macht zou bepalen, {…}”.
De gemeente kwam derhalve niet weg met een beroep op een publiekrechtelijk karakter van het geschil. Hoe publiekrechtelijk van karakter het geschil ook moge zijn, beslissend voor het antwoord op de vraag of de rechterlijke macht resp. de burgerlijke rechter bevoegd is, is of het recht waarin eiser (blijkens het fundamentum petendi) beschermd wenst te worden is eigendom, een daaruit voortspruitend recht, een schuldvordering, of een burgerlijke recht.
Belangwekkend is de hoogst principiële motivering van deze beslissing, welke motivering aan deze beslissing vooraf ging (onderstreping toegevoegd):
„{…} dat art. 165 van de Grondwet van 1815, ten einde te breken met het stelsel der Fransche Administratie, waarbij deze de beslissing aan zich trok van alle geschillen, waarin de belangen van den Staat met die van bijzondere personen in botsing kwamen, in beginsel vaststelde: ‘Alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende regten, over schuldvordering of burgerlijke regten behooren bij uitsluiting tot de kennis van de regterlijke magt.’ — en dat als uitvloeisel van dit grondwettelijk voorschrift art. 2 R.O. van 18 April 1827 is opgenomen;
O., dat niet kan worden aangenomen, dat bovenaangehaald Grondwetsartikel eene zuivere onderscheiding wilde maken tusschen privaatrechtelijke en publiekrechtelijke geschillen, welke onderscheiding in 1815 nagenoeg onbekend was, doch dat blijkens de woorden ‘bij uitsluiting’, daarbij de gedachte heeft voorgezeten, om de macht der Administratie te beperken, en de in dat artikel genoemde rechten onvoorwaardelijk te stellen onder de hoede der rechterlijke macht;”.